Ik kan me twee redenen voorstellen waarom iemand op macht belust is. Beide gegrondvest op angst.
Door jezelf genoeg macht toe te eigenen bereik je een zekere onafhankelijkheid. Die onafhankelijkheid helpt je om afstand te bewaren tot anderen. Die behoefte aan afstand vindt zijn oorsprong in de angst voor anderen, of beter gezegd, voor de angst minderwaardig aan anderen te zijn – noem het een minderwaardigheidscomplex, of sociale fobie. De meeste dictators zijn volgens mij dus héél onzeker van zichzelf.
De tweede reden is de onbewuste misvatting dat aanzien een vorm van aandacht is die een gebrek aan liefde kan compenseren. En met aanzien bedoel ik niet welverdiend respect, of eerbied, maar ‘opkijken naar’ of misschien zelfs ‘vrezen voor’. Angst is in dit geval dus zowel voedend als veroorzakend. Veroorzakend omdat de machthebber of machtsbeluste zichzelf geen liefdevolle aandacht waardig acht, omdat hij dit wellicht te weinig heeft ontvangen in zijn jonge jaren.
De angst niet geliefd te zijn, kan onvoorstelbaar groot zijn. Een angst die vaak zelfvervullend is.