Eind zaterdagmiddag liep ik over Het Plein in Den Haag en hoorde ik de eerste voorjaarsmerel. Zijn zang (het zijn de mannetjes die zingen om de vrouwtjes te lokken) bracht me weer terug naar die stille ochtend in dat vreemde bed, een paar jaar terug.
Het was net voor zonsopgang, ik had de nacht doorgebracht bij een jonge dame die ik de dag daarvoor via een datingsite had leren kennen, en op haar zachte gesnurk na was een zingende merel het enige wat er was te horen.
Ik schrijf nu ‘zingende merel’, maar de ervaring – de extase – was er al voor het benoemen. Voor het weten. Ook ‘schitterend’ zou slechts een kwalificatie of uitdrukking zijn.
Misschien kwam het door het wakker worden in een vreemd bed, door het vroege uur, ik weet het niet – het kwam vrijwel zeker niet door de seks.
Telkens als ik nu een merel hoor, word ik me weer kort gewaar van die extase. Alsof merels in staat zijn om me, even althans, uit mijn denken te trekken naar iets… anders, iets vredigs. Iets pre- of non-cerebraals. Iets oers.
Iets schitterends.
In zijn roman “Das Glasperlenspiel” klaagt Hermann Hesse dat zo’n heerlijke
privé-associatie aan anderen uitgelegd kan worden maar niet overgedragen.
“Sie läßt sich mitteilen, gewiß, so wie ich sie euch hier erzählt habe.
Aber sie läßt sich nicht übertragen.”
LikeGeliked door 1 persoon
Dank voor je reactie, Nick. Die Hesse heb ik trouwens nog niet gelezen, ik zet hem op mijn leeslijst.
LikeLike